doopkleed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

wit doopkleed hangt over de rand van het basin
Uitspraak
Woordafbreking
  • doop·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doopkleed doopkleren
doopklederen
verkleinwoord doopkleedje doopkleedjes

Zelfstandig naamwoord

het doopkleedo [1]

  1. jurk die men draagt tijdens of direkt na de doop
    • Mensen met een fotografisch geheugen zullen van de hierbij afgedrukte foto denken: die ken ik! Inderdaad, zie het Cultureel Supplement van deze krant van 18 september 1998. Daarnaast sierde deze post mortem-opname de uitnodiging en catalogusomslag van `Naar het lijk', een tentoonstelling destijds in het Teylers Museum in Haarlem. Het is een prachtige opname. In een vurenhouten kistje liggen Leonard en Petrus Migchiels stijf naast elkaar. Ze zijn maar twee dagen oud geworden. Naar goed Oost-Brabants gebruik dragen ze hun doopkleed en liggen ze fraai versierd opgebaard.<ref>NRC Cor van der Heijden 21 februari 2003 
Synoniemen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord doopkleed doopkleden
verkleinwoord doopkleedje doopkleedjes

Zelfstandig naamwoord

het doopkleedo

  1. witte doek of sluier die de priester na de doop op de dopeling legt
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen