doopkleed
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- doop·kleed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van doop zn en kleed zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doopkleed | doopkleren doopklederen |
verkleinwoord | doopkleedje | doopkleedjes |
Zelfstandig naamwoord
- jurk die men draagt tijdens of direkt na de doop
- Mensen met een fotografisch geheugen zullen van de hierbij afgedrukte foto denken: die ken ik! Inderdaad, zie het Cultureel Supplement van deze krant van 18 september 1998. Daarnaast sierde deze post mortem-opname de uitnodiging en catalogusomslag van `Naar het lijk', een tentoonstelling destijds in het Teylers Museum in Haarlem. Het is een prachtige opname. In een vurenhouten kistje liggen Leonard en Petrus Migchiels stijf naast elkaar. Ze zijn maar twee dagen oud geworden. Naar goed Oost-Brabants gebruik dragen ze hun doopkleed en liggen ze fraai versierd opgebaard.<ref>NRC Cor van der Heijden 21 februari 2003
Synoniemen
Vertalingen
1. jurk die men draagt tijdens of direkt na de doop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doopkleed | doopkleden |
verkleinwoord | doopkleedje | doopkleedjes |
Zelfstandig naamwoord
het doopkleed o
- witte doek of sluier die de priester na de doop op de dopeling legt
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord doopkleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doopkleed" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be