deerniswekkend

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  deerniswekkend    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• deer·nis·wek·kend

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  deernis  en  wekkend 

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	deerniswekkend	deerniswekkender	deerniswekkendst
verbogen	deerniswekkende	deerniswekkendere	deerniswekkendste
partitief	deerniswekkends	deerniswekkenders	-

Bijvoeglijk naamwoord

deerniswekkend

1. van iets of iemand dat het heel zielig is en veel medelijden en medeleven opwekt

   • De anekdotes uit het boek hebben de Franse politiek al dagen in zijn greep. Sarkozy, schrijft Buisson, heeft geen principes, een „politiek handelaar”, „alleen geïnteresseerd in de korte termijn” en „geobsedeerd door geld”. Als president was hij badinerend over vrijwel iedere andere politicus, ook uit eigen kamp. François Fillon, vijf jaar Sarkozy’s premier, is een „zielepoot”, „deerniswekkend” en „pathetisch”. En over oud-president Chirac zegt Sarkozy in het boek: „Ik heb nog nooit zo’n corrupt figuur ontmoet.” 
   • Het jonge Zuid-Soedan bevestigt daarmee zijn status als Afrika’s meest deerniswekkende natie. Onbekwaam leiderschap, megacorruptie en een politieke machtsstrijd die ontaardde in een onverzoenlijke stammenoorlog liggen ten grondslag aan een nieuwe strijdronde. Vanochtend waren weer zware explosies en machinegeweervuur te horen in Juba. In Juba verblijven ongeveer honderd Nederlanders, hun is aangeraden het land zo snel mogelijk te verlaten. Maar voorlopig moeten ze binnen blijven, het vliegveld van Juba is gesloten.  

Synoniemen

• meelijwekkend, armzalig, beklagenswaardig, deerlijk, ellendig, erbarmelijk, rampzalig, treurig, zielig, vreselijk, hartbrekend

Vertalingen

    1. van iets of iemand dat het heel zielig is en veel medelijden en medeleven opwekt   

Engels: terrible (en)

Gangbaarheid

• Het woord deerniswekkend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deerniswekkend" herkend door:

76 %	van de Nederlanders;
75 %	van de Vlamingen.