declarant
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·cla·rant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hij die declareert’ voor het eerst aangetroffen in 1884 [1]
- Naamwoord van handeling van declareren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | declarant | declaranten |
verkleinwoord | declarantje | declarantjes |
Zelfstandig naamwoord
de declarant m
- iemand die iets declareert
- iemand die iets verklaart
- (beroep) , iemand die de in- en uitklaring verzorgt
- (juridisch) rekenplichtige
Verwante begrippen
Vertalingen
1. iemand die iets declareert
Gangbaarheid
- Het woord declarant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "declarant" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "declarant" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ declarant op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
declarant | declarants |
Zelfstandig naamwoord
declarant
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -ant in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Beroep in het Nederlands
- Juridisch in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 90 %
- Prevalentie Vlaanderen 82 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 9
- Zelfstandig naamwoord in het Engels