bombel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bom·bel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bom zn en bel zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bombel | bombels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- klein knalvuurwerk
- ▸ De negatieve houding van de handelaren heeft volgens manager Gajapersad niets te maken met daling van hun omzet. "Ik verkoop door de maatregel geen bombel (rotje) minder," zegt hij. "De verkoop concentreert zich nu op de dagen vlak voor Oudejaarsdag. Maar ik vind dat we bepaalde tradities in ere moeten houden."[1]
Synoniemen
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bombel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bombel" herkend door:
17 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Harmen Boerboom“Ook vuurwerkoverlast in Suriname” (28-12-2012), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be