blaag

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blaag
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kwajongen’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord blaag blagen
verkleinwoord blaagje blaagjes

Zelfstandig naamwoord

blaag v/m [3]

  1. een stout en lastig kind
    • - Verstappen kreeg na de race een tijdstraf van vijf seconden voor zijn actie en werd daarmee teruggezet naar plek vijf. Lege handen en weer een deukje in zijn reputatie, al zullen vooral zijn criticasters bevestiging hebben gezien voor wat zij al een tijd vinden: enorm talent, maar wat een blaag kan het zijn.[4] 
    • - Toegegeven, de rente op de kapitaalmarkt is wel eens nóg lager geweest. Maar kijk toch eens naar die Nederlandse dertigjarige staatsobligatie die afloopt in 2037: het rendement van die lening, en dus de rente die wordt gevangen als hij nu zou worden aangeschaft, bedraagt slechts 4 procent. Dat is verbluffend laag, zeker gezien de looptijd van dertig jaar. Zelfs de jonge blaag die nu vers uit de collegebanken aanschuift in de dealingroom van een grote bank is tegen die tijd een grijzende vijftiger geworden, met zijn pensionering al in het vooruitzicht.[5]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen