bevuren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·vu·ren
Woordherkomst en -opbouw
- denominatief van vuur met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bevuren |
bevuurde |
bevuurd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bevuren [1]
- overgankelijk (militair) aan beschieting blootstellen
- ▸ Hoeveel huizen zijn door Nederland als doelwit geïdentificeerd en bevuurd in de strijd om Chora?[2]
- overgankelijk (schertsend) een sigaar aansteken
- ▸ Ten eerste wil ikzelf de sigaren die ik rook bevuren zoals ik dat graag zou doen.[3]
Gangbaarheid
- Het woord bevuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Tweede Kamer der Staten Generaal” (2020-2021)
- ↑ Weblink bron “Sigarenplatform” (6 januari 2011)
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel be- in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Militair in het Nederlands
- Schertsend in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal