aardewerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aar·de·werk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aardewerk aardewerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het aardewerko [3]

  1. gebakken vaatwerk en sierstukken, gevormd uit aarde, klei of leem. Keramiek
    • In Delft en Makkum werd veel aardewerk gemaakt. 
    • Wij hebben kopjes en borden van aardewerk terwijl mijn ouders porseleinen vaatwerk hebben. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

aardewerk

  1. van aardewerk

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen