aanvegen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ve·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanvegen
veegde aan
aangeveegd
zwak -d volledig

Werkwoord

aanvegen

  1. overgankelijk vegend reinigen
    • Tijdens mijn schooltijd heb ik vaak voor straf het schoolplein moeten aanvegen. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • de vloer aanvegen met iemand
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be