aaneensluiting

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·een·slui·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aaneensluiting aaneensluitingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aaneensluitingv

  1. het samengaan van verschillende onderdelen tot een geheel; het aangaan van een verbinding
    • Staten ontstonden uit de vrijwillige aaneensluiting van twee of meer stammen (confederaties) of door de onderwerping van de ene stam door de andere.[2] 
    • Hij is intussen 42. Zijn roeicarrière is een aaneensluiting van comebacks. „Ik heb zo vaak gezegd: ‘dit was het’. Maar daarna miste ik het roeien al snel weer. De boot, de beproeving, de mooie vooruitzichten - het is de drang om bijzondere dingen te doen’.”[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 1 maart 2011
  3. NRC Thijs Zonneveld 3 augustus 2012