aaneensluiting
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aaneensluiting (hulp, bestand)
- IPA: / anˈenslœytɪŋ / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·een·slui·ting
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van aaneensluiten met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aaneensluiting | aaneensluitingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aaneensluiting v
- het samengaan van verschillende onderdelen tot een geheel; het aangaan van een verbinding
- Staten ontstonden uit de vrijwillige aaneensluiting van twee of meer stammen (confederaties) of door de onderwerping van de ene stam door de andere.[2]
- Hij is intussen 42. Zijn roeicarrière is een aaneensluiting van comebacks. „Ik heb zo vaak gezegd: ‘dit was het’. Maar daarna miste ik het roeien al snel weer. De boot, de beproeving, de mooie vooruitzichten - het is de drang om bijzondere dingen te doen’.”[3]
Synoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aaneensluiting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 1 maart 2011
- ↑ NRC Thijs Zonneveld 3 augustus 2012