Augenzeugin

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Au·gen·zeu·gin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
nominatief die Augenzeugin die Augenzeuginnen
genitief der Augenzeugin der Augenzeuginnen
datief der Augenzeugin den Augenzeuginnen
accusatief die Augenzeugin die Augenzeuginnen

Zelfstandig naamwoord

Augenzeugin, v

  1. (juridisch) ooggetuige
    «Eine Augenzeugin berichtete über den Busunfall.»
    Een ooggetuige berichtte over het busongeluk.
Verwante begrippen