ooggetuige
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ooggetuige (hulp, bestand)
Woordafbreking
- oog·ge·tui·ge
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van oog en getuige
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ooggetuige | ooggetuigen ooggetuiges |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die iets heeft gezien
- ▸ Er is nog geen bevestiging dat de man ook werkelijk ebola heeft, maar het nieuws heeft angst gezaaid in de hoofdstad. Mensen zijn aan het hamsteren geslagen en eten niet langer in de vele eetstalletjes langs de kanten van de weg uit angst voor besmetting, meldden ooggetuigen.[1]
- ▸ Als áspirant'was het heel goed mogelijk dat Harald als ooggetuige aanwezig had moeten zijn wanneer oudere kameraden debuteerden.[2]
- (juridisch) iemand die een getuigenis aflegt van iets wat hij/zij gezien heeft
Synoniemen
- [1] waarnemer, observator
Vertalingen
1. ooggetuige
Gangbaarheid
- Het woord ooggetuige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ooggetuige" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Nigeriaan met mogelijke ebola in Benin” (7 augustus 2014), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be