zwenking
Uiterlijk
- zwen·king
- Naamwoord van handeling van zwenken met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwenking | zwenkingen |
verkleinwoord | zwenkinkje | zwenkinkjes |
de zwenking v
- zijdelingse draaiing om een as
- Door een plotselinge zwenking van de oplegger ontstond er een gevaarlijke situatie op de weg.
- (figuurlijk) verandering van richting
- ▸ Hij had zijn talenten ingezet voor Orléans, maar Orléans was nu verbannen, en Mirabeau wilde een zwenking maken om de revolutie, die hij had helpen ontketenen, te beëindigen.[1]
- ▸ " We galoppeerden naar de rook, tot hij plotseling met een scherpe zwenking het bospad verliet en we het struikgewas inreden.[2]
- Het woord zwenking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwenking" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Victoria Holt“Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847
- ↑ Victoria Holt“De schaduw van gisteren” (2021), Saga, ISBN 9788726484830
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be