zwemmerig
Uiterlijk
- zwem·me·rig
- Naamwoord van handeling van zwemmen met het achtervoegsel -erig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zwemmerig | zwemmeriger | zwemmerigst |
verbogen | zwemmerige | zwemmerigere | zwemmerigste |
partitief | zwemmerigs | zwemmerigers | - |
zwemmerig
- een voorliefde voor zwemmen koesterend
- Ik ben nooit zo zwemmerig geweest.
- Het woord zwemmerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwemmerig" herkend door:
40 % | van de Nederlanders; |
39 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be