zondagflaneur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zon·dag·fla·neur
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zondag zn en flaneur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zondagflaneur | zondagflaneurs |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de zondagflaneur m
- iemand die op zondag op een elegante manier loopt of slentert
- ▸ Te midden van de zondagsflaneurs op de Strandvàgen, het meest conservatief-burgerlijke gebied van Stockholm, vermengden de terug naar huis kerende demonstranten zich met burgers alsof ze geen vijanden waren, al verraadden de kleren direct wie wie was.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'zondagflaneur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535