zeg af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeg af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzeggen

zeg af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzeggen
    • Ik zeg af. 
  2. gebiedende wijs van afzeggen
    • Zeg af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzeggen
    • Zeg je af? 


Gangbaarheid