zaag uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zaag uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitzagen

zaag (…) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzagen
    • Ik zaag uit. 
  2. gebiedende wijs van uitzagen
    • Zaag uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzagen
    • Zaag je uit? 

Gangbaarheid