weemakend

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wee·ma·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen weemakend
verbogen weemakende
partitief weemakends

Bijvoeglijk naamwoord

weemakend [1]

  1. van iets dat je er ziek, zwak of misselijk van wordt
    • De wereld van de Vondelingen beperkt zich tot het Weeshuis en de sociëteit NIA, even verderop aan de Warmoesstraat, waar ze hun dies en lustrums houden, hun vader- en zoondagen en andere weemakende feesten vieren. Philip brengt het tot ab actis van het corps, zodat hij een speciaal vest mag dragen waarmee hij in de smaak valt van eerstejaars corpsmeisjes. [2] 
    • Ik heb geprobeerd Theun te lezen, maar eerlijk, dàt lap ik hem niet. Wat bij Rembrandt alleen maar weemakend was, wordt hier werkelijk braakverwekkend. [3] 

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Elsbeth Etty 3 februari 2012 Homofobie is geen bezwaar
  3. Briefwisseling tussen Menno ter Braak en E. du Perron 1930-1940 (herziene editie) E. du Perron aan Menno ter Braak Parijs, [8 juli 1934]
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be