wadloop

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wad·loop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wadloop
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de wadloopm

  1. wandeltocht over terrein dat alleen bij eb toegankelijk is
    • Door het afnemende water kwam de vloot droog te liggen, zodat sommige opvarenden een gedwongen wadloop te wachten stond.  [1]

Werkwoord

vervoeging van
wadlopen

wadloop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wadlopen
    • Ik wadloop. 
  2. gebiedende wijs van wadlopen
    • Wadloop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wadlopen
    • Wadloop je? 
    • Hooguit ga ik een keertje de Waddenzee op, en hoewel daar vast wel iets aan onbewoonds te vinden is qua eilandjes (Rottum) lijkt het me sterk dat iemand daar voor langere tijd stranden kan; met een beetje geluk wadloop je desnoods terug naar de bewoonde wereld.  [2]

Gangbaarheid

Verwijzingen