vota

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • vo·ta

Zelfstandig naamwoord

de votamv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord votum
  2. (religie) (rooms-katholiek) plechtige beloften aan God die verbonden zijn met een bepaalde status in de kerk
Synoniemen

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Frans

Werkwoord

vervoeging van
voter

vota

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van voter


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
votar

vota

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van votar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van votar