vogelde uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vo·gel·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitvogelen

vogelde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitvogelen
    • Ik vogelde uit. 
    • Jij vogelde uit. 
    • Hij, zij, het vogelde uit. 


Gangbaarheid