vinken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vin·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van vink met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vinken
vinkte
gevinkt
zwak -t volledig

Werkwoord

vinken [1] [2]

  1. overgankelijk afvinken
Hyponiemen

Zelfstandig naamwoord

de vinkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord vink

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen