vastlopen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastlopen
liep vast
vastgelopen
klasse 7 volledig

Werkwoord

vastlopen

  1. niet meer verder kunnen gaan
    • De onderhandelingen waren vastgelopen en de vrede was niets dichterbij gekomen. 
    • De machine was vastgelopen en kapot gegaan doordat het oliepeil te laag was. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be