vakantiegevoel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·ge·voel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantiegevoel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vakantiegevoelo

  1. stemming die men heeft op een vakantie
     Vandaag worden spelletjes gespeeld. Er komen ook nog een playbackshow en een barbecue. Vuurkorven, lampjes en een waslijn met wat sokken en kleren, maken het vakantiegevoel compleet.[1]
     Wie verpozen in de natuur niet ziet zitten, kan ook proberen thuis een vakantiegevoel te creëren. Blogger Cynthia Schultz moest haar vakantie naar Japan annuleren, maar hield haar vrije dagen aan. Om thuis toch een vakantiegevoel te krijgen, zet ze het huishouden op een laag pitje. "Als je een huisje huurt, doe je de afwas. Maar veel meer niet."[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 22 juni 2022 Weblink bron “97 jaar oud en toch op de camping in Emmeloord” (23 juni 2022), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 24 juni 2022 Weblink bron
    Maartje Geels
    “'Nederland is een bijzonderder vakantieland dan je denkt'” (17-05-2020), NOS