uitwonendheid
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- uit·wo·nend·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitwonendheid | uitwonendheden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
uitwonendheid v
- het niet meer bij de ouders wonen van studenten
Gangbaarheid
- Het woord 'uitwonendheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.