twintigste-eeuwer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- twin·tig·ste-eeu·wer
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van twintigste eeuw met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | twintigste-eeuwer | twintigste-eeuwers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de twintigste-eeuwer m
- iemand die in de twintigste eeuw (1901 tot en met 2000) heeft geleefd
- De twintigste-eeuwers Einstein en Freud schreven elkaar brieven.
Gangbaarheid
- Het woord twintigste-eeuwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.