Naar inhoud springen

tweemalig

Uit WikiWoordenboek
Versie door Kvdrgeus (overleg | bijdragen) op 20 mrt 2019 om 18:11
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·ma·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen tweemalig
verbogen tweemalige
partitief tweemaligs

Bijvoeglijk naamwoord

tweemalig [1]

  1. voor de tweede keer
    • De tweemalig wereldkampioen motorcross uit Nijverdal is als coördinator van de MTB route Hellendoorn-Nijverdal nauw betrokken bij de aanleg en het onderhoud van de tocht over de Sallandse Heuvelrug: “Dit is heel mooi voor al die mensen die er uren werk in hebben gestoken.” [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen