tweed
Uiterlijk
- tweed
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘weefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
- uit het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweed | |
verkleinwoord |
- geribbeld wollen weefsel
- Op mijn 15de kocht ik een pak bij Peter Robinson. Een grijs tweed kostuum met visgraatmotief. Ik droeg het toen ik voor het eerst naar Straatsburg en Italië ging. Om de hoek in Regent Street was de bushalte, waar ik de Green Line nam. Aan de overkant van Oxford Circus zat de bioscoop waar ik de films zag van René Clair. Alles is beschadigd.[4]
- Het woord tweed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tweed" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tweed" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tweed op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Volkskrant 27 oktober 2017 Dagboek New York, 27 oktober 1940.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be