tweed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

close-up van tweed
Uitspraak
Woordafbreking
  • tweed
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘weefsel’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tweed
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het tweedo [3]

  1. geribbeld wollen weefsel
    • Op mijn 15de kocht ik een pak bij Peter Robinson. Een grijs tweed kostuum met visgraatmotief. Ik droeg het toen ik voor het eerst naar Straatsburg en Italië ging. Om de hoek in Regent Street was de bushalte, waar ik de Green Line nam. Aan de overkant van Oxford Circus zat de bioscoop waar ik de films zag van René Clair. Alles is beschadigd.[4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen