trok samen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trok sa·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
samentrekken

trok samen

  1. enkelvoud verleden tijd van samentrekken
    • Ik trok samen. 
    • Jij trok samen. 
    • Hij, zij, het trok samen. 


Gangbaarheid