synoptici

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sy·nop·ti·ci
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de synopticimv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord synopticus
  2. alleen meervoud (religie) (christelijk) benaming voor de evangelisten Mattheus, Marcus en Lucas
    • Vanaf het einde van de 18e eeuw noemt men de eerste drie evangelisten vanwege de grote overeenstemming in hun teksten "synoptici" (synopsis is een overzicht van de parallellen) ter onderscheiding van het anders opgezette vierde evangelie. [1]

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen