stoefen
Uiterlijk
- stoe·fen
stoefen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stoefen |
stoefte |
gestoeft |
zwak -t | volledig |
- pochen, opscheppen, snoeven, pralen
- „En nóg een verschil: wij Belgen zijn minder fier op ons design. Hollanders stoefen meer. En met opscheppen en brutaal zijn geraak je verder. Kijk maar naar de nieuwe grote gebouwen hier. Die zijn meestal door architecten van buitenaf ontworpen.” (Arjen Ribbens NRC 3 oktober 2015)
- Het woord stoefen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stoefen" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be