stelpen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stel·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘doen ophouden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stelpen
stelpte
gestelpt
zwak -t volledig

Werkwoord

stelpen

  1. overgankelijk de vloei, gewoonlijk van bloed, tot staan brengen
    • Op het nieuws werd vervolgens duidelijk, dat de zwaarbloedende taxichauffeur het overleefde doordat een buurtbewoner hem in z'n huis haalde en de hevige bloeding stelpte totdat de hulpdiensten kwamen. Daarmee redde hij de taxichauffeur het leven.[2] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen