stapelt op

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·pelt op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opstapelen

stapelt (...) op

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstapelen
    • Jij stapelt op. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opstapelen
    • Hij stapelt op. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van opstapelen
    • Stapelt op!