staffel
Uiterlijk
- staf·fel
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘berekeningswijze waaruit bij elke wijziging het saldo blijkt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | staffel | staffels |
verkleinwoord | staffeltje | staffeltjes |
de staffel m
- (economie) rente berekend over een bedrag op een rekening-courant over de periode tussen twee wijzigingen
1. rente berekend over een bedrag op een rekening-courant over de periode tussen twee wijzigingen
vervoeging van |
---|
staffelen |
staffel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staffelen
- Ik staffel.
- gebiedende wijs van staffelen
- Staffel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staffelen
- Staffel je?
- Het woord staffel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "staffel" herkend door:
73 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "staffel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be