sprongen af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spron·gen af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afspringen

sprongen af

  1. meervoud verleden tijd van afspringen
    • Wij sprongen af. 
    • Jullie sprongen af. 
    • Zij sprongen af. 


Gangbaarheid