spiegelden af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spie·gel·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afspiegelen

spiegelden af

  1. meervoud verleden tijd van afspiegelen
    • Wij spiegelden af. 
    • Jullie spiegelden af. 
    • Zij spiegelden af. 


Gangbaarheid