snotterschaamte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snot·ter·schaam·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snotterschaamte
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de snotterschaamtev

  1. het ongemak dat mensen voelen als ze in de buurt van andere mensen niezen of snotteren en zo besmettelijke ziekten zouden kunnen verspreiden


Gangbaarheid