Naar inhoud springen

smoutachtig

Uit WikiWoordenboek
Versie door MarcoSwart (overleg | bijdragen) op 4 mei 2019 om 15:50 (→‎top: prevalentie-informatie met AWB)


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smout·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen smoutachtig smoutachtiger smoutachtigst
verbogen smoutachtige smoutachtigere smoutachtigste
partitief smoutachtigs smoutachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

smoutachtig [1]

  1. zo vet als reuzel
    • Smout, o. gmv. reuzel; uitgebrand vet; vettigheid; (drukk.) klein drukwerk (als brieven, lijsten enz.). *-ACHTIG, bn. (-er, -st), vettig, als reuzel. *-EN, bw. gel. (ik smoutte, heb gesmout), met smout of reuzel inwrijven, besmeren. *-ERIG, *-IG, bn. smoutachtig. *-HEID, v. gmv. *-MOLEN, m. (oudt.) oliemolen. *-PEER, v. (...eren), boterpeer. *-WERK, o. (drukk.) klein drukwerk. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

28 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen