slaaprijder

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slaap·rij·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slaaprijder slaaprijders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de slaaprijderm

  1. persoon die slaperig is of wordt terwijl hij of zij een auto bestuurt
     De verkeerspsycholoog vindt ook de campagne 'Word geen slaaprijder ZZZ' uit 2009 niet erg geslaagd. "Wat belangrijk is, is dat mensen die aangesproken worden ook weten dat de pakkans groot is. De hoogte van een boete is nog niet eens zo belangrijk, maar het idee dat je 'gepakt' kunt worden heeft effect."[1]
     Slaaprijder crasht op gezin - Een 30-jarige vrouw uit Oss die in de nacht van zaterdag op zondag op de A28 achter het stuur in slaap viel, is ingereden op een auto met onder anderen twee kinderen. In totaal raakten bij het ongeval nabij Ermelo drie auto's betrokken en raakten vijf mensen lichtgewond.[2]

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 25 juli 2023 Weblink bron “'Niet te hoge verwachting hebben van campagne tegen smartphone in het verkeer'” (Woensdag 12 september 2018, 18:04), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 25 juli 2023 Weblink bron “Slaaprijder crasht op gezin” (09 jul. 2017), De Telegraaf