schuieren
Uiterlijk
- schui·e·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schuieren |
schuierde |
geschuierd |
zwak -d | volledig |
schuieren
- overgankelijk met een enigszins ruw voorwerp een stoffen of leren voorwerp bewerken ter reiniging
- Hij schuierde zijn juchtleren jasje en het was weer als nieuw.
1. met een enigszins ruw voorwerp een stoffen of leren voorwerp bewerken ter reiniging
- Het woord schuieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuieren" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 77 %
- Prevalentie Vlaanderen 54 %