sarcastisch

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sar·cas·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sarcastisch sarcastischer
verbogen sarcastische sarcastischere
partitief sarcastisch sarcastischers -

Bijvoeglijk naamwoord

sarcastisch [1]

  1. met bittere spot
    • Dat is niet de allerbeste prestatie die ik ooit in mijn carrière heb gezien zei de sarcastische leraar tegen de leerling die geen enkele vraag goed had bij het examen.  

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen