ronk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ronk (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /rɔŋk/
- (Vlaanderen, Brabant): /rɔŋk/
- (Limburg): /rɔŋk/
Woordafbreking
- ronk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ronken |
ronk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ronken
- Ik ronk.
- gebiedende wijs van ronken
- Ronk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ronken
- Ronk je?
Estisch
Zelfstandig naamwoord
ronk