rissen
Uiterlijk
- ris·sen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rissen |
riste |
gerist |
zwak -t | volledig |
rissen
- tot een bundel, 'ris', samenvoegen
- bessen of druiven in één beweging van een takje, 'ris', halen
- een bundel vlas, 'ris', over een scherpe rand heen en weer trekken om houtige deeltjes tussen de vezels vandaan te halen
de rissen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ris
- Het woord rissen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rissen" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -en in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 56 %
- Prevalentie Vlaanderen 28 %