risotto
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ri·sot·to
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘rijstgerecht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1929 [1]
- uit het Italiaans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | risotto | risotto's |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de risotto m
- (voeding) rijstgerecht uit Italië, waarbij men de rijst eerst bakt en daarna kookt in bouillon
- Oh, ja ’s morgens had ik met vrienden paddenstoelen gezocht. En we maakten er een risotto mee.[3]
- Zo, het laatste pompoenrecept dit jaar? We hebben de soep al gehad. Oh, er komt natuurlijk nog een risotto voor de echte liefhebbers. Oké, het een-na-laatste dan vanwege dat ik gewoon niet gek op pompoen ben. Dit recept vond ik in het jongste boek van Karin Luiten. “Slim, zonder pakjes en zakjes”.[4]
- Slaat de verveling toe tijdens de zoveelste plensbui? Duik dan de keuken in en leef je uit op deze heerlijke paddenstoelenrisotto van onze Foodblogger Susan Aretz[5]
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord risotto staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "risotto" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "risotto" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ risotto op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Telegraaf FELIX WILBRINK 03 nov. 2017
- ↑ de Telegraaf 31 okt. 2017
- ↑ de Telegraaf 06 jan. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be