risicospreiding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ri·si·co·sprei·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord risicospreiding risicospreidingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de risicospreidingv

  1. het verdelen van de gevaren (en de kansen) over meerdere zaken om minder (grote) gevaren te lopen
     In Nederland hebben ongeveer 600.000 mensen meer dan één baan. Twee op de drie willen dat blijven doen. Ze zijn tevreden met de afwisseling en zien meerdere banen als risicospreiding. Of ze willen sparen voor iets extra's. Ook heeft een deel tijdelijk twee banen tijdens het opstarten van een eigen bedrijf.[1]
     Ook Mario merkt de grote veranderingen binnen de aardbeienteelt. Hij begon in 1978. "Toen hadden we nog aardbeien in de grond en een proefstuk met stellingen buiten." Dat is nu heel anders. Tien jaar geleden besloten de telers om ook te investeren in frambozen- en bramenteelt, een stukje risicospreiding, zoals ze het zelf noemen.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Mensen met dubbele, slecht betaalde banen in de knel” (Vrijdag 16 maart 2018, 03:33), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Drie generaties aardbeientelers: 'twee opvolgers, het is een luxe'” (Vrijdag 4 augustus 2017, 19:45), NOS