risicopatiënt
Uiterlijk
- ri·si·co·pa·ti·ënt
- samenstelling van risico zn en patiënt zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | risicopatiënt | risicopatiënten |
verkleinwoord | risicopatiëntje | risicopatiëntjes |
de risicopatiënt m
- zieke die een grote kans loop op ernstige complicaties van zijn of haar ziekte
- ▸ Het aantal risicopatiënten dat een maagbloeding heeft gekregen omdat ze geen maagzuurremmers gebruiken, is vorig jaar met 16 procent toegenomen. Dat meldt de NOS aan de hand van onderzoek van het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM).[1]
- Het woord risicopatiënt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Meer maagbloedingen na bezuinigingen” (17-10-2013), Tubantia