ratelden af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·tel·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afratelen

ratelden (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afratelen
    • Wij ratelden af. 
    • Jullie ratelden af. 
    • Zij ratelden af. 

Gangbaarheid