Naar inhoud springen

radiolezing

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

radiolezing
Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·dio·le·zing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord radiolezing radiolezingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de radiolezingv [1]

  1. rede die wordt uitgezonden via de radio
     1 0 Ondanks de gloedvolle woorden over arbeidsvreugde, dienst aan de gemeenschap en een menselijke samenleving was het duidelijk wat Herweijer in zijn radiolezing bedoelde met zijn 'heroriëntering op technisch terrein', namelijk een zo groot mogelijke gelijkschakeling van de Nederlandse technische wereld aan die van nazi-Duitsland.[2]
     Daarom had hij bij zijn radiolezing van 11 januari 1941 de besturen van de verschillende technische verenigingen ernstig gewaarschuwd dat zij niet moesten meedoen aan acties om de nieuwe volksorde op technisch gebied te saboteren.[2]


Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1
    Hans Schippers
    “Technici en de totalitaire verleiding” (2023), Walburgpers, ISBN 9789462499584