puzzelt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • puz·zelt

Werkwoord

vervoeging van
puzzelen

puzzelt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puzzelen
    • Jij puzzelt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van puzzelen
    • Hij puzzelt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van puzzelen
    • Puzzelt!