preekt af

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • preekt af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afpreken

preekt (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpreken
    • Jij preekt af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afpreken
    • Hij preekt af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afpreken
    • Preekt af! 

Gangbaarheid