praktijkruimte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prak·tijk·ruim·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord praktijkruimte praktijkruimtes
praktijkruimten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de praktijkruimtev

  1. (medisch) gebouw waarin een (huis)arts of andere hulpverlener zijn beroep uitoefent
     Op andere plaatsen in Kroatië waren ook vandaag ook bevingen te voelen, al waren die veel minder zwaar. René van Essen, een Nederlander die in de kustplaats Trogir woont en werkt als podoloog, stond een paar seconden te schudden in zijn praktijkruimte. "Het bleek een lichte beving te zijn bij Vis, een eiland hier in de buurt. In totaal zijn er nu wel twintig bevingen geweest in 37 uur tijd, zeggen ze op tv. Het is echt vreselijk."[1]
     Business as usual zou ik het niet willen noemen, maar een groot verschil in werkwijze voor corona en nu is er niet. Natuurlijk zijn er extra maatregelen genomen. Wij dragen nu een gezichtsscherm en er zijn looproutes in de praktijkruimte. Ook moet je als patiënt op aangegeven plekken in de wachtruimte zitten en moet iedereen de handen ontsmetten.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 20 maart 2024 Weblink bron “Kroaten in Nederland na aardbeving: 'Niet makkelijk om nu zo ver weg te zijn'” (29 december 2020, 19:30), NOS
  2. Bronlink geraadpleegd op 20 maart 2024 Weblink bron “'Dit onderstreept nogmaals het belang van hygiëne, ook in de mondzorg'” (1 mei 2020, 15:54), NOS