praktijkruimte
Uiterlijk
- prak·tijk·ruim·te
- samenstelling van praktijk zn en ruimte zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | praktijkruimte | praktijkruimtes praktijkruimten |
verkleinwoord |
de praktijkruimte v
- (medisch) gebouw waarin een (huis)arts of andere hulpverlener zijn beroep uitoefent
- ▸ Op andere plaatsen in Kroatië waren ook vandaag ook bevingen te voelen, al waren die veel minder zwaar. René van Essen, een Nederlander die in de kustplaats Trogir woont en werkt als podoloog, stond een paar seconden te schudden in zijn praktijkruimte. "Het bleek een lichte beving te zijn bij Vis, een eiland hier in de buurt. In totaal zijn er nu wel twintig bevingen geweest in 37 uur tijd, zeggen ze op tv. Het is echt vreselijk."[1]
- ▸ Business as usual zou ik het niet willen noemen, maar een groot verschil in werkwijze voor corona en nu is er niet. Natuurlijk zijn er extra maatregelen genomen. Wij dragen nu een gezichtsscherm en er zijn looproutes in de praktijkruimte. Ook moet je als patiënt op aangegeven plekken in de wachtruimte zitten en moet iedereen de handen ontsmetten.[2]
- Het woord praktijkruimte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Kroaten in Nederland na aardbeving: 'Niet makkelijk om nu zo ver weg te zijn'” (29 december 2020, 19:30), NOS
- ↑ Weblink bron “'Dit onderstreept nogmaals het belang van hygiëne, ook in de mondzorg'” (1 mei 2020, 15:54), NOS